Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
as - (verbrandingsresidu)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamas 2 zn. ‘verbrandingsrest’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenas3* [verbrandingsresidu] {oudnederlands asca 901-1000, middelnederlands assche} oudhoogduits asca, oudengels asce, gotisch azgo; buiten het germ. latijn arēre [droog zijn], grieks azein [verdrogen], armeens ačiun [as] (vgl. are). De uitdrukking uit zijn as verrijzen slaat oorspr. op de mythische vogel Feniks, die volgens Herodotus elke 500 jaar zichzelf verbrandt om vervolgens stralend uit de as te herrijzen. Met de uitdrukking as is verbrande turf werden slecht Nederlands pratende sprekers terechtgewezen als zij ‘as’ i.p.v. ‘als’ zeiden. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenas 2 znw. v., ‘rest na verbranding’, mnl. assce v., onfrank. ohd. asca, mnd. asche, oe. asce, æsce (ne. ashes), on. aska, naast het in consonantisme afwijkende got. azgo. — Idg. wt. *as, vgl. lat. ara ‘altaar’ (osk. aasaí ‘in ara’), areō ‘droog, uitgedord zijn’, aridus ‘droog’, ardeō ‘branden’, gr. άzō ‘ik maak droog, dor’, oi. āsa ‘as’ (IEW 68). Zie: ast. Voor de got. vorm azgō verg. Meillet, MSL 15, 1908, 357 betreffende de wisseling zg: zgh. — Een taalkaart van dit woord geeft J. van Ginneken, Taaltuin 1, 1932-3, 28: de klank sk in het hele Noorden (behalve Tessel en Vlieland); sj in Zuid-Limburg, Goeree, Overflakkee en verder sporadisch. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagasch znw., mnl. assce v.; ook het mv. asscen in dezelfde bet.: hieruit vla. asschen(e). = onfr. ohd. asca (nhd. asche), mnd. asche, ags. asce, æsce (eng. ashes mv.), on. aska, got. (opvallend verschil in consonantisme) azgo v. “asch”. Afl. van den idg. wortel ǎs-, waarvan lat. âreo “ik ben droog, dor”, ardeo “ik brand”, gr. ázō “ik maak droog, dor” (ook syrak. ásbolos “roet”?), oi. ā́sa- “asch”. De verlengde stam az-d- is blijkens de geciteerde woorden reeds idg.; ook asch heeft men er van afgeleid, de grondvormen zouden dan *azdgôn- en *azdagôn- zijn. Veeleer echter zijn arm. ačiun “asch”, azazem “ik droog” direct verwant met germ. *askôn-, *azgôn-: idg. azg- en azĝh-. Vgl. nog bij eest. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagas[ch]. In pl.v. “Afl. van den idg. wortel....” enz. lees: “Waarschijnlijk afl. van de idg. wortel....” enz. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentasch v., Mnl. assche en meerv. asschen gelijk in ’t Eng., Onfra. asca + Ohd. asca (Mhd. en Nhd. asche), Ags. æsce (Eng. ash en ashes), On. aska (Zw. aska. De. aske), Go. azgo: Ug. *ast-go + Gr. áza = droogte, Boh. ozditi: Idg. wrt. azd, afgel. en synon. van wrt. as: Skr. āsas = asch, Gr. ázō = drogen, Lat. aridus, d.i. *asidus = droog. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsas I: “verbrande stof”; Ndl. as(ch) (Mnl. assce, dial. o.a. a(a)sk(e), asje, assie, assye), Hd. asche, Eng. ash (gew. mv. ashes), verb. hoërop m. Lat. ardere, “brand” en arere, “droog wees” (Wald) en Gr. azō, “ek maak/is droog” (Boi). J. du P. Scholtz (1961), Afrikaanse woorde en uitdrukkinge - eiegoed of erfgoed?, uitgegee deur Edith H. Raidt, in: Tydskrif vir Geesteswetenskappe, pp. 235-290As snw. Segsw. As is verbrande hout. – Teenoor Ndl. As is verbrande turf word die lesing met hout i.p.v. turf gewoonlik as Suid-Ndl. beskou. Egter is o.a. ook in Sliedrecht die vorm met hout die inheemse, soos ek deur persoonlike ondersoek kon vasstel. Vergelyk nog Draaijer 3: Asse is verbrande törf en hòlt. Thematische woordenboeken
K. van Dalen-Oskam & M. Mooijaart (2005), Nieuw bijbels lexicon: woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu, uitgebreid met De Nieuwe Bijbelvertaling, AmsterdamAs op of over zijn hoofd strooien, spijt betuigen, berouw tonen. As over het hoofd strooien, zijn kleren scheuren en zich in een zak hullen waren in de wereld van de bijbel tekenen van rouw (zie ook Zak). In 2 Samuël 13:19 (NBG-vertaling) is het Tamar, die, nadat zij door haar broer Amnon is verkracht en vervolgens door hem wordt weggestuurd, uitbarst in rouwbetoon: 'Toen strooide Tamar as op haar hoofd, scheurde het pronkgewaad dat zij droeg, legde haar hand op haar hoofd en ging al jammerend heen'. In de NBV is as hier vervangen door stof: (toen Tamar op straat was gezet) 'wierp ze stof over haar hoofd en scheurde ze haar veelkleurig kleed. Ze greep naar haar hoofd en liep jammerend naar huis.' Deze vertaling gebruikt nergens meer het woord as om rouwuitingen te beschrijven Liesveldtbijbel (1526), 2 Samuël 13:19. Zo werp Thamar asschen op haer hooft, ende scoorde den bonten rock dien si aen hadde ende leyde haer hant op dat hooft, ende ginck daer henen ende crijsschede. T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendAsch is afkomstig van den Idg. wt. as = branden. Zie Eest. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015as ‘verbrandingsrest’ -> Negerhollands haschěsis, hassesje, assche, ašiši, hašiši, haši, babaši, aschies, assisje, az ‘verbrandingsrest’; Berbice-Nederlands asi ‘verbrandingsrest’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamas* verbrandingsresidu 0901-1000 [CG WPs Gloss.] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen117. In zak en asch zitten,d.w.z. in rouw gedompeld zijn, doch in ironischen of schertsenden zin gebruikt, ook in de weinig ernstige gevallen van het dagelijksch leven. In bijbeltaal wordt de mensch gelijkgesteld met stof en asch van wege zijn nietigheid in vergelijking met den Almachtige. Vandaar dat de Israëlieten ten teeken van rouw, van verootmoediging zich het hoofd met asch bestrooiden, waarbij zij zich tevens hulden in een zak, d.i. een zwart haren kleed, zonder mouwen, alleen met armsgaten; vgl. bijv. Esther 4, 1: Als Mordechai wist al watter geschiet was, soo verscheurde Mordechai sijne kleederen, ende hy trock eenen sack aen met assche; 4, 3: (Er) was een groote rouwe onder de Joden..... Vele lagen in sacken, ende assche. Zie Ndl. Wdb. II, 117 en Zeeman, 53-54; Laurillard, 62 en zie nog Jerem. 6, 26; Jona 3, 6; Jes. 58, 5; Dan. 9, 3; Matth. 11, 21; vgl. fr. faire pénitence dans le sac et dans la cendre; hd. in Sack und Asche trauern, Busze tun; eng. to do penance in sackcloth and ashes. 119. Uit zijn asch verrijzen,eig. gezegd van den wondervogel Phoenix (Feniks), en daarna bij vergelijking van al wat verbrand is en dan nog schooner weer wordt opgebouwd (Ndl. Wdb. II, 716). Van dezen vogel vertelt Herodotus dat hij om de 500 jaar, uit Arabië, in Egypte verscheen, en op een arend geleek met goudkleurige vederen met rood doormengd. Maerlant spreekt van 340 jaar (Nat. Bl. III, 1267 vlgg.), Vondel van 600: De Phoenix Die nimmer zijns ghelijck ziet, noch ghezien en heeft. Zie Warande der Dieren, 123; Joseph in Dothan, vs. 1119 vlgg. Verdam in Handelingen en Meded. der Mij. v. Ltk. te Leiden, 1898, bl. 76; Volkskunde XXIII, 84. Onder een feniks verstaan wij verder iemand, die de beste, de eerste is onder zijn soortgelijken, die boven anderen uitmunt; vgl. Vondel V, 427: Ghy, Helhont, past het u, dien Hercles na te bassen, 118. Asch is verbrande turf.Dit zegt men tot iemand, die allerlei onderstellingen uitspreekt in volzinnen, die beginnen met als (uitgesproken as), om hem het ijdele en nietswaardige daarvan te doen gevoelen. Vgl. Smetius, 227: As, en is gheen vier. Vgl. Seiler, 176 vlgg.; 425. In Zuid-Nederland gebruikt men hiervoor, volgens Schuermans 116: Asch is verbrand hout In het Limburgsch kent men: es is een krom letter, en in het Nederduitsch de volgende zegswijzen: Wennik is een Underrok; wenn de Hemmel infallt, so krige wi enen groten Kikenkorf; wenn de Bukke nu lammeden, so gingen de Schape güst, als antwoord aan iemand, die met allerlei vreemde veronderstellingen voor den dag komt (Taalgids IV, 248). In Groenloo geeft men iemand die ‘nee’ zegt, ten antwoord: Nee (d.i. Neede) is hier twee uren vandaan; in de Zaanstreek: hij zit in het zel-schuitje of hij gaat (rijdt) altijd met den zel-wagen van iemand die altijd zegt: ik zal dat doen, maar die beloften niet nakomt (Boekenoogen, 1253); in Deventer: motten bint varkens, woordspeling met moeten (Draaijer, 26). Ten slotte mogen nog de Friesche gezegden volgen: as alle assen ien as wieren, hwet scoe dat in greate as wêze, en as alle wetters ien wetter wieren, hwet scoe dat in great wetter wêze, en as dy greate as den yn dat greate wetter foel, hwet scoe dat in greate plof jaen, d.w.z. waren alle assen één as en alle waters één water, wat zou dat een groote as en een groot water zijn, en wanneer die groote as dan in dat groote water viel, wat zou dat een groote plof geven (W. Dijkstra, bl. 284). Wiltsje (een mansnaam) stiet efter de deur, tot iemand die zegt ik wil niet, en Wier leit tichte by Beltsum, woordspeling met waar. Zegt iemand ik kin net, dan antwoordt men: lit it kin mar hingje, en doch (doe) 't mei de hannen, wat te vergelijken is met het Antw. zet de kan weg en neem de stoop, en het Bommelerwaardsche zet de kan neer en vat de leer (V.d. Water, 92) als antwoord op: ik kan niet. 2178. Tusschen twee stoelen in de asch vallen (of zitten),d.w.z. tusschen twee gevallen niet weten te kiezen en dus niets uitrichten of de gelegenheid verzuimen; in verlegenheid zitten; eene nog dialectisch bekende uitdrukking, die sedert de middeleeuwen voorkomt. Vgl. mlat. labitur enitens sellis haerere duabus; sedibus in mediis homo saepe resedit in imis; Sev. Vroeden, 3357: Daer viel si van twee stoelen op derde, dat haer dede int herte wee (vgl. fr. demeurer ou se trouver entre deux selles le cul par terre 2397. Geen vinger in de asch (of de aarde) kunnen steken,niet het minste of geringste kunnen doen; eene herinnering aan den tijd, toen er geen kachels maar open haarden waren, zoodat een kind zeer gemakkelijk een vinger in de asch kon steken (vgl. asschepoester). De uitdrukking dagteekent dan ook uit de 16de eeuw, blijkens Sart. I, 2, 20: Wy mogen niet een vinger in de Assche steken, wy hebben altijt de Lever gegeten; II, 7, 19: hy steeckt niet een vinger in d'assche buyten hem, ubi quis de minutissimis etiam rebus aliquem crebro, nimiumque diligenter consulit; III, 10, 29: Daer wert niet een vinger in d'assen gesteken, of hy weet het; Tuinman I, 159: Men mag niet een vinger in de assche steken, de meening is, niet het allerminste doen, of het word geweten; D. Meyd. Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.ā̆s-, davon azd-, azg(h)- ‘brennen, glühen’
Ai. ā́sa-ḥ ‘Asche, Staub’ (über ásita-ḥ ‘schwarz’ s. *n̥si- ‘schmutzfarben’); lat. āra ‘ Altar’ (= osk. aasaí ‘in āra’, umbr. are ‘аrае’ usw.), āreō, -ēre ‘bintrocken, ausgedörrt’, āridus ‘trocken’ (davon ardeō ‘brenne’, Partiz. Pass. assus ‘trocken gebraten’), ārea ‘freier Platz, Tenne usw.’ (eigentl. ‘ausgebrannte, trockene Stelle’); ahd. essa f., nhd. Esse (*asi̯ōn), urnord. aRina, aisl. arinn ‘Erhöhung, Feuerstätte’, ahd. erin ‘Diele, Boden’ (*azena); toch. AB as- Präs., ās- Perf. und Kausat. ‘austrocknen’, A āsar ‘trocken’; hett. ḫa-aš-ši-i (ḫaši) Lok. ‘auf dem Herde’ (ḫašaš). WH. I 61, 65, 848, Feist 72, Trautmann 22, Pedersen Hittitisch 27, 164. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |