Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
avond - (dagdeel)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamavond zn. ‘dagdeel’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenavond* [tijd waarin de duisternis intreedt] {avont 901-1000} oudsaksisch aƀand, oudhoogduits abunt, oudfries ewend, oudengels æfen (engels eve), oudnoors aptann; herkomst onzeker; mogelijk verwant met grieks opsia [avond], oudindisch apara [terug, westelijk]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenavond znw. m., mnl. avont, avent, onfrank. avont, avant, os. aƀand, ohd. abunt, abant, oe. æfen (ne. eve), waarnaast on. aptann. De on. vorm wijst op *aftanþia, de westgerm. daarentegen op *afanþija, afanðija (onzeker of door uitstoting van de dentaal door dissimilatie en daarna met vocaalrekking), vgl. nog oe. æften, (vgl. E. Schwarz, Goten, Nordgermanen Angelsachsen 1951, 229). Verschillende etymologieën zijn gegeven: 1. afleiding van een germ. woord, dat men dan verder stelt tot lat. ob ‘tegen, naar’, opacus ‘van de zon afgewend’, gr. epì ‘op, naar . . . toe’, ópisthe ‘achter’, opsé ‘laat’, ópōra ‘laatzomer’, oi. apara, apāñc ‘terug, westelijk’, api ‘tot, bij’, lit. ap ‘om, omheen’, lett. ap-’om, over’, oiers iar n- ‘na’, arm. ev ‘en, ook’ (IEW 324). — 2. T. Johannisson MASO 5, 1943. 50-75 denkt aan een heel andere afleiding van on. aptann (vgl. AEW 11), maar moet dit woord dan ook scheiden van de westgerm. woorden, wat wel bedenkelijk is. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagavond znw., mnl. âvont, âvent (d) m. = onfr. âvont, âvant, ohd. âbunt, âbant (nhd. abend), os. âƀand, ags. æ̂fen (-en voor -end naar morgen, evenals north. êfern -ern naar undern “voormiddag” heeft; eng. eve) m. “avond”. De vergelijking met on. aptann, eptann m. “avond, namiddag” wijst er op, dat wgerm. * âƀanda-, oergerm. *êƀanða- (-unða-) ƀ uit pt heeft evenals germ. *seƀun (zeven II). De auslaut van de on. woorden kan als die van ags. æ̂fen verklaard worden. Minder waarsch. is, dat de wgerm. stamvorm een jongere -d zou hebben. De uitgang -anða-, -unða- herinnert aan dien van oi. hemantá- “winter”, vasantá- “lente”: zulke woorden op -n-to- zijn uit stammen op -n- (of heteroclitisch n : r) gevormd. Wij komen zoo tot idg. grondvormen *epton-tó-, *opton-tó-, met vṛddhi *êpton-tó-. Het eerste lid zou een afl. van de voorzetselbasis ep-, op- kunnen zijn, waarvan o.a. got. iftuma “de volgende”, lat. ob “tegen, tegemoet”, osk. úp “bij”, gr. epí, épi “op, bij, aan”, lit. apë̃ “om, van (lat. de)”, alb. épɛrɛ “boven zijnd”, arm. ev “en, ook”, oi. ápi “ook”, av. aipi “ook, naar, op, tot, aan”. Voor de bet. vgl. gr. opsé “laat”, ier. s-iar “westelijk”, an-iar “van het westen” (*epero-m). Men heeft ook aan samenhang van avond met af, achter gedacht: semantisch zou dat kunnen, maar het ě-o-vocalisme is een bezwaar. Wel kan deze woordfamilie op ʼt consonantisme van on. aptann en ags. æftentîd “avond” invloed gehad hebben. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagavond. Dat ags. æ̂fen(n), een ja-stam (gen. æ̂fennes), -en uit -end zou hebben door invloed van de a-stam morgen (gen. morgenes, mornes), is niet zonder bezwaar, maar een betere verklaring is moeilijk te geven. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentavond m., Mnl. avont, Onfra. âvant, Os. âƀand + Ohd. âband (Mhd. âbent, Hgd. abend), Ags. æ΄fen (Eng. eve, even-ing), Ofri. áiond, On. aptann (Zw. afton, De. aften), Go. niet gevonden: uit Idg. *êptontos + Skr. api = ook, Gr. épi = op, bij, opsé = laat, ópōra = achterzomer, Lat. ob = tegen, Oier. s-iar = westelijk, uit *eperom (On. = Idg. *optonos; voor Germ. ƀ, v uit Idg. pt vergel. zeven). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtaovend (zn.) avond; Sermoen euver de Weurd (18e eeuw) ovend, Aajdnederlands auont <901-1000>. F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwolleamend, zn.: avond. Door wisseling van de bilabialen b/m naast D. Abend. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschaand s.nw. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsaand: – awend (ouer vorm nog in Awendland, Awendmaal) – ; Ndl. avond, Hd. abend, Eng. eve/even- in ss. eventide en afl. evening, met -ing uit ouer -ung, herk. hoërop onseker, v. ook naand en saans, asook oggend. Thematische woordenboeken
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendAvond. De afkomst van dit woord is nog niet opgehelderd. De voorstelling, als zou het van af, ave komen en dus de afnemende (de „avende”) bet., is onmogelijk; immers de Germanen rekenden den avond reeds tot den volgenden dag en wel als ’t begin (zie Dag), bijv. op Meiavond (d.i. de avond van 30 Apr.), Kerstavond (avond van 24 Dec), St.-Nicolaasavond (avond van 5 Dec.). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015avond ‘tijd waarin de duisternis intreedt’ -> Negerhollands avond, navont ‘tijd waarin de duisternis intreedt’; Berbice-Nederlands tafn ‘tijd waarin de duisternis intreedt’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamavond* tijd waarin de duisternis intreedt 0901-1000 [WPs] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen125. Hoe later op den avond hoe schooner volk,een gezegde, dat de Duitschers in dezelfde beteekenis kennen als wij, blijkens Wander I, 7: Je später um den Abend, je schöner die Leute (oder Gäste), ein Compliment, mit dem der Holsteiner um die Abendzeit anlangende liebe Besuche zu empfangen pflegt; Eckart, 2: Je later up 'n Avend, je moier de Lü; je later up den Dag, je beter Lüde (Taalgids IV, 275). Bij ons dagteekent deze zegswijze uit de 17de eeuw; zie Paffenr. 62: Hoe later op den dagh hoe schoonder vollik; Kluchtspel III, 307: Hoe laater op den dag, hoe schoonder volk. Wie heeft zijn leeven! Een veenboer in een koffyhuis! Janus 48: Hoe later op dena vond, hoe zoeter gezelschap; in Zandstr. 90: Hoe later in den avond hoe beter volk; Schuermans, Bijv. 15 b; in Zuid-Nederland ook hoe later op den avend hoe viezer (= vreemder) of schoonder volk, omdat men dan meer gedronken heeft (Antw. Idiot. 169; Teirl. 88); Gron.hou loater op de oavend, hou mooyer volk (of lú), een compliment voor een bezoek, laat in den avond (Taalgids IV, 275); de. jo sildigere om Aftenen, jo smukkere Folk. Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.epi, opi, pi ‘nahe hinzu, auf - darauf, auf - hin’, zeitlich ‘dazu, darauf, örtlich ‘hinter, nach’ (auch ‘bei etwas herunter’? so z. T. die germ. Formen), (auch mit Hochstufe -ei, -oi in der Schlußsilbe); teilweise in der Bedeutung mit ebhi, obhi zusammengefallen.
Ai. ápi ‘auch, dazu’ (Adv.), selten ved. Präposition m. Lokativ ‘bei, in’, Präfix api-, pi- ‘zu, bei’ (pi- in pi-dhāna- n. ‘das Zudecken, Decke, Deckel’, pi-nahyati ‘bindet an, zu’, py-úkṣṇa- ‘Überzug des Bogenstabes’: gr. πτ-υχή ‘Falte, Schicht’, wenn aus *πι̯-υχᾱ, πτύσσω ‘lege zusammen, falte’, pīḍayati : πιέζω, s. *sed-); WP. I 122 f., Pedersen Lyk. und Hitt. 23, Schwyzer Gr. Gr. I 325, 5507, 620, 628, 6317, Trautmann 1. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |