Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
fort - (vestingwerk)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamfort zn. ‘goed versterkte vesting, bastion’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenfort1 [vestingwerk] {1577} < frans fort < latijn fortis (vgl. forte). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenfort znw. o., sedert Kiliaen < fra. fort eig. ‘sterk’. Ouder-nnl. fortresse, mnl. forteresse < ofra. forteresse. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haag† fort znw. o. Sedert Kil. Ontleend aan fr. fort ‘sterkte’, het gesubstantiveerde bnw. fort ‘sterk’. Reeds mnl. is fortresse v., dat tot in de 19e eeuw voorkomt, uit fr. forteresse. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentfort, forteres o. resp. v., reeds Mnl., uit. Fr. fort en forteresse; het tweede is dimin. van het eerste, en dit is het zelfst. gebr. bijv.nw. fort. Lat. fortem (-is) (z. fors). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergfort: het fort, (hist.) de stad Paramaribo. Daarom vergunt men hen [slaven], vooral op plantagie*, alwaar hiervoor meer gelegenheid is, als aan het fort, kweek te houden, dat is vogelen op te kweken, die zij dan verkopen () (Lammens 1822; 1982: 113). - Etym.: Het stichten van de stad bestond in het aanleggen van het fort Zeelandia. George Warren spreekt (in vertaling) in 1669 (p. 5) van ‘een klein dorp’ dat het Fort genoemd wordt. In het S heet de stad nog steeds ‘foto’. - Samenst. ook: binnenfort*. Opm.: Lammens gebruikt voor ‘in de stad’ overal aan het fort (zie het cit.). S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsfort: “vesting, kasteel”; Ndl. fort (sedert Kil, by vRieb fort, v. Kloe HGA 317) uit Fr. fort, “sterkte” (as gesubst. adj. fort, “sterk”, vgl. fors; daarnaas van Mnl. tot 19e eeu fortresse uit Fr. forteresse. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekfort (Frans fort)
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015fort ‘vestingwerk’ -> Ambons-Maleis fort ‘vestingwerk’; Negerhollands fort ‘vestingwerk, kasteel’; Papiaments fòrti (ouder: forti) ‘vestingwerk; aanduiding van Fort Amsterdam op Curaçao’; Sranantongo foto ‘stad; plaats; vestingwerk’; Arowaks forto ‘de stad, Paramaribo’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamfort vestingwerk 1577 [WNT] <Frans M. De Coster (1999), Woordenboek van Neologismen: 25 jaar taalaanwinsten, Amsterdamfort Europa, Europa gezien als een hermetisch gesloten vesting, waaruit asielzoekers meer en meer geweerd worden. De term fort Europa roept wrange herinneringen op aan Hitlers Festung Europa. Hij deelt die fantasie niet, hij vermoedt dat vooral Oost- en Middeneuropese regeringen met een uittocht dreigen om sneller hulp van het Westen te krijgen. Toch ziet hij het Fort Europa ontstaan. En hij belijdt eerlijk zijn ambivalentie: ‘Er is een grens aan onze tolerantie.’ (Elsevier, 16/11/91) Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |