Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
kaars - (staaf van was om een pit)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamkaars zn. ‘staaf van was om een pit’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenkaars [vetstaaf met pit voor verlichting] {ke(e)rse 1201-1250, ca(e)rs(e) 1285} < oudhoogduits cherza, cherze of vulgair latijn ∗kartsja, beide teruggaand op latijn charta [papyrus] (vgl. kaart); er moet worden gedacht aan in was gedrenkte papyrusstrookjes. De uitdrukking in de kaars vliegen [het slachtoffer worden van lichtzinnigheid] is ontleend aan het feit dat insecten, die op het licht sturen, rond en ten slotte in de kaarsvlam vliegen. Van meisjes die bij avond mooi lijken, maar overdag niet, wordt gezegd dat ze kaarsschoon zijn; niet kaarsschoon zijn [gek zijn, ook dronken zijn] betekent eigenlijk ‘zo helder dat de wijn in een glas dat men tegen het kaarslicht houdt geen troebelheid meer vertoont’. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenkaars znw. v., mnl. kerse, keerse, caerse < mhd. kerze, ohd. kerza, ouder charza. Daarnaast staat mnd. kerte (uit een os. *kerti werd omstr. 950 on. kerti ontleend). — < lat. charta ‘papyrus’ (waarvoor zie: kaart). Dezelfde verbinding van ‘kaars’ en ‘papyrus’ toont oe. tapor, ne. taper ‘kaars’, dat teruggaat op *tapūrus (met dissimilatie voor papyrus). — Men moet wel denken aan het gebruik om rollen berkebast in olie gedrenkt als kaars te gebruiken en daar de berkebast ook als schrijfmateriaal dienst deed, kan papyrus dezelfde bet. ontw. gekregen hebben (Kluge-Mitzka 364). — Daarentegen wilde H. Kern Ts. 18, 1899, 132-5 het woord afleiden uit (candela) cerāta (vgl. oiers cainle ciartha ‘waskaarsen’). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagkaars znw., dial. met ee, mnl. kerse, keerse, caerse v. Veronderstelt een grondvorm met ë of met a met volgenden umlautsfactor. In verband met ohd. cherza, charza (nhd. kerze) v., mnd. kerse (karse) v. “kaars” is een vorm met a waarschijnlijker; de ndd. ndl. s: hd. z laat zich òf verklaren door overneming in ’t Ndl. en Ndd. uit het Hd. òf door gemeenschappelijke ontl. uit rom. *kartsja, *kart’(s’)a, dat dan een afl. van lat. charta “papyrus” zou zijn. Het laatste is aannemelijker. [Voor de bet. vgl.ags. tapor m. “kaars, lampepit” (eng. taper) uit lat. papyrus]. Ohd. charz m. “pit, kaars” en os. *kart, waarvan de afl. mnd. kerte “kaars” ( > on. kerti o. “id.”) kunnen dan op een rom. vorm van lat. charta of direct door geleerde ontl. op ’t lat. woord zelf teruggaan. Bij de afl. uit lat. *cêrâta “wassen (kaars)” blijft zoowel de ohd. a-vorm als de ndd.-ndl. s onverklaard. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentkaars v., Mnl. keerse, uit Hgd. kerze, dat met Mndd. kerte, On. kerti (De. kjerte), van Lat. carta, hier = wiek (z. kaart). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtkeers (zn.) kaars; Vreugmiddelnederlands kerse <1240>. F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollekees, zn.: kaars. Door ass. rs > s uit keers. Samenst. keesrech ‘kaarsrecht’. F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollekeers, bn.: (boom) dunner van boven dan van onderen. Adjectivisch gebruik ‘kaarsvormig’ van keers ‘kaars’. Vgl. kaarsachtig ‘lang, dun, mager’ (WNT). F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdamkaasse zn. v.: kaars. Door assimilatie rs > s uit kaarse. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunskers I: “ligbron”; Ndl. kaars/keers (Mnl. caerse/ke(e)rse), Pd. kars/kers, Hd. kerze, hou mntl. verb. m. Lat. charta (v. kardoes, kartel II en kartets) – vRieb het o.a. kaers. Thematische woordenboeken
P.G.J. van Sterkenburg (2001), Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie, 2e druk, Den Haagkaars. Als iemand met zijn gedrag gevoelens van ergernis, woede, haat of andere frustraties opgewekt heeft, kent men in Vlaanderen volgens Mullebrouck (1984) de verwensing steek een kaars in uw gat, dan hebt ge geen kandelaar nodig! Je wilt dat betrokkene naar elders vertrekt en zich daar met nutteloos werk ledig houdt. De betekenis kan weergegeven worden met ‘rot op’. Een navraag in 1999 onder 111 Vlamingen wees uit dat deze verwensing bij 20 respondenten bekend was. → steken. T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendKaars, van ’t Lat. carta = papierplant, daar het merg hiervan evenals van biezen tot pit diende. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015kaars ‘vetstaaf met pit voor verlichting’ -> Noord-Sotho kerese ‘vetstaaf met pit voor verlichting’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamkaars vetstaaf met pit voor verlichting 1240 [Bern.] <Duits Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1039. In (of om) de kaars vliegen,d.w.z. ‘zich eindelijk aan rechtsvervolging blootstellen’; in het verderf loopen, verloren geraken, in het Westvl. er aan vliegen; eene uitdr. die ontleend is aan het voortdurend ronddraaien van een vlieg om een brandende kaars, aan wier vlam zij eindelijk hare vleugels zengt of waarin zij verbrandt. Vgl. Hooft's Ged. I, 240 en 242; Campen, 95: Een vlieghe die vlocht soe langhe om die keerse, datsie daer ten lesten een mael in valt; Stallaert II, 49: Men seyde als datter wel twe duust soldaten van den viant in de keerse vloghen (Piot, Chron. 803 (a. 1595). Daer wiert noch zommich van tselve goet gherecouvreert by andre soldaten die uut Dixmude quamen; maer den meesten deel vlooch in de keersse, ende quam luttel ten bate aen den proprietaris, Ibid. 665 (a. 1587); V. Moerk. 372: Ik maakt reedelijk of anders zelje halve goet licht in de kaars vliegen (er aan gaan); Vierl. 120; Pers, 790 b; 844 b; Spaan, 66; 194; Rusting, 564; Tuinman I, 319; Harrebomée I, 370; Het Volk, 30 Jan. 1914, p. 8 k. 2; Antw. Idiot. 632: in de keers vliegen; fri. yn 'e kears fleane. Vandaar ook dat om de kaars vliegen (vroeger ook hengelen) de overdrachtelijke bet. heeft aangenomen van: zich onvoorzichtig aan gevaar blootstellen; vgl. Mergh, 11; Sartorius III, 10, 75: om die kaers vliegen; I, 10, 20: Hy hengelt om die kaers, in eos dicebatur, qui sibi ipsis exitium accersunt; Brederoo I, 73, 2024; Halma, 251: Hij vliegt al om de kaers, hij zal haast gevangen en geknipt zijn; Van Effen, Spect. VII, 94; Harreb. I, 370: Hij vliegt al om de kaars, men zal hem welhaast betrappen; Ndl. Wdb. VII, 684. Hiermede is ook te vergelijken het fri. hy fljucht er om hinne as in mich om 'e lampe, hij vliegt er omheen (rondom zijn ongeluk, zijn ondergang) als de vlieg om de lamp; der fleane in hopen onbitocht yn 'e lampe, er vliegen velen onbedacht in de lamp (meest van onberaden huwelijken (W. Dijkstra, 363 b); fr. se brûler à la chandelle. Vgl. Tegen de lamp loopen (of vliegen ). 1333. Met een lantaarntje zoeken,d.w.z. zeer nauwkeurig zoeken, iets zoeken, dat niet gemakkelijk is te vinden; eig. overal in alle hoekjes en gaatjes het licht der lantaarn laten schijnen om het gezochte te vinden. Vooral gebezigd van iemand (of iets), die zeldzaam is, door zijne goede eigenschappen en dus niet gemakkelijk wordt aangetroffen. De uitdrukking kan ontleend zijn aan den Bijbel (nl. Zephanja, I, 12: ‘Ick sal Jerusalem met lanteernen 1353. Leeringen wekken, maar voorbeelden trekken,d.w.z. eene goede daad, een goed voorbeeld helpt meer dan een goed woord, eene goede vermaning. Het spreekwoord komt in de 18de eeuw voor bij Tuinman I, 229: De kaars die voor gaat, licht best, dit komt overeen met Leeringen wekken, maar voorbeelden trekken; zie verder C. Wildschut V, 271: Voorbeelden trekken, leeringen wekken, gelijk mijne oude vriendin te Rotterdam altoos spreekt; Harreb. II, 13; III, 277; Villiers, 72; syn. de leer dringt zeer, maar 't leven meer of de leer klinkt, maar 't leven dwingt (vgl. De Brune, 369: 't Sermoen dat klinckt, 't exempel dwinght; Harreb. II, 13 b). Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |