Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
kers - (vrucht)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamkers 1 zn. ‘roodachtige steenvrucht; boom waaraan deze groeit’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenkers2 [vrucht] {kersebom 1201-1250, ke(e)rse 1252} < vulgair latijn ∗ceresia < latijn cerasium < grieks kerasion [kers, kersenboom], een voor-gr. woord, mogelijk uit het gebied van Pontus stammend, vgl. akkadisch karsu [kersenboom] (vgl. cerise). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenkers 1 znw. v. ‘vrucht uit het geslacht prunus’, ook kars(e), kors(e), keers(e), mnl. kerse, carse, keerse, mnd. kerse (os. kirsbom, kirsikbom), ohd. chirsa (nhd. kirsche), oe. ciris- (ne. cherry). — Vroege ontlening < vulg. lat. ceresia (nog met uitspraak k van de c!). In de 1ste eeuw na Chr. leerden de Romeinen boom en vrucht, die aan de Zuidkust van de Zwarte Zee inheems is, kennen en noemden de vrucht cerasum, de boom cerasus. Deze namen gaan terug op gr. kerásion ‘steenvrucht’ en keraséa ‘kerseboom’, woorden die verwant zijn met gr. krános, lat. cornus ‘kornoelje’. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagkers I (vrucht), dial. ook kars(ǝ), kors(ǝ), keers(ǝ), mnl. kerse, carse, keerse v. = ohd. chirsa (nhd. kirsche), mnd. kerse v. “kers” (os. kirs-bôm, kirsik-bôm m. “kerseboom”). Evenals ags. ciris- “id.” (eng. cherry) een vroege ontl. uit rom. ceresia (vulgairlat. bijvorm van cerasea, -ia, gr. keraséa, -ia “kerseboom”, kerásion “kers”), waarop ook fr. cerise “kers” en de meeste vormen uit de rom. talen teruggaan. Alem. kriese “kers” gaat op hetzelfde cerésia terug (voor de ie vgl. spiegel), maar heeft niet ’t accent teruggetrokken. Denzelfden oorsprong kan ook oerslav. *čerša (waarvan *čeršĭnʹa, russ. čeréšnʹa enz.) “kers” hebben. Vgl. peer, pruim. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentkers 1 v. (vrucht), Mnl. kerse, gelijk Ohd. kirsa (Mhd. kirse, Nhd. kirsche), en Ags. ciris (Eng. cherry), uit Mlat. ceresiam, ceraseam (-ea) van waar ook Fr. cerise, Gr. kerasía, niet van den naam der stad Kerasos in Pontus, maar afgel. van kéras =hoorn (z.d.w.) wegens het hoornharde hout van den kerselaar. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtkeers (zn.) kers; Vreugmiddelnederlands keerse <1240> < Latien cerasus. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergkers (de, -en), 1. naam voor twee inheemse, ook gekweekte vruchtboompjes of -heesters: (a) met witte, viertallige bloemen (Eugenia uniflora, Goejavefamilie*); (b) met kleine, roze of lichtpaarse, vijftallige bloemen (Malpighia punicifolia, Lontoekasifamilie*). De zon gaat onder en omspoelt de palmen op de erven*, de appelbomen*, de kersen, de manjebomen* en de sapotille met een duisterrode gloed (Vianen 1969: 73). - 2. vrucht van 1: (a) diep gegroefd, met één pit; (b) glad of oppervlakkig gegroefd, met drie pitten. Ook aan zijn kleine blauwe vogel/ tussen de kersen - te mooi om waar te zijn -/ herken ik weer; () (Vianen 1974: 19). - Etym.: Deze vruchten - ze zijn rood - lijken uiterlijk op AN kers (zie -kers*). S kersi = 1 en 2. Oudste vindpl. van 2 (a) Hartsinck 1770: 56. - Syn.van 1 kersenboom*, van 1 (a) en 2 (a) geribde kers*, Surinaamse kers*, kriekjes-over-zee*, van 1 (b) en 2 (b) Westindische kers*. Thematische woordenboeken
W. Deconinck (2019), Plantennamen nader toegelicht, Kortrijk.kers
Amerikaanse vogelkers | Prunus serotina Ehrh. Deze planten behoren tot het geslacht Prunus en ze dragen vruchten die lijken op de kersen van de Zoete kers (Prunus avium (L.) L. ) en vandaar kers in hun naam. Het woord kers is misschien afkomstig van het Latijnse ceresia voor kers (met de letter c als k uitgesproken), zelf afgeleid van het Griekse woord kerasion voor kers, verwant met het Griekse woord keras dat staat voor hoorn en waarmee verwezen wordt naar de harde, hoornachtige pit van een kers. De Zoete kers levert de zoet smakende kersen die graag door vogels gegeten worden. Dat is ook het geval voor de vruchten van de Vogelkers, vandaar Vogelkers. De Amerikaanse vogelkers is oorspronkelijke een sierboom die uit Noord-Amerika afkomstig is en hier verwilderde. De Sleedoorn bezit takdoornen en slee is een oud Middelnederlands woord voor pruim; de boom heette in het Middelnederlands al Sleedoorn. Met pruim wordt dan verwezen naar de vruchten van de Sleedoorn die lijken op de pruimen van een Pruimenboom (Prunus domestica L.). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015kers ‘vrucht’ -> Indonesisch kérs, kérsen ‘vrucht’; Kupang-Maleis kersen ‘vruchten’; Negerhollands kirsch ‘vrucht’; Sranantongo kersi ‘Surinaamse kers, vrucht’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamkers vrucht 1240 [Bern.] <Latijn Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen869. Met groote heeren is 't kwaad kersen eten. ‘De reden die het spreekwoord daar van geeft, is bondig: want zy kiezen de grootste, en schieten met de steenen. Aardig drukt dit uit, wat geringe van den omgang en gemeenschap met Grooten te verwachten hebben. Zy moeten alles lyden wat aan die Hanzen lust, en noch toe lachen’ (Tuinman I, 113). In zeer vele talen komt dit spreekwoord voor (Wander II, 560; Borchardt no. 668); vgl. mlat. cum dominis edere debes omnino carere cerusa, peiora dant et comedunt meliora of cum dominis cerusa tibi numquam sint comedenda: consumptis illis cupiunt iactare lapillis (Werner, 15); ook bij ons in de middeleeuwen blijkens Mnl. Wdb. VI, 814; Goedthals, 38: Tis quaet met heeren criecken eten; Prov. Comm. 669: Tes met heeren quaet kersen teeten; zoo ook Servilius, 73; Campen, 2: Mit heren is quaet kerssen te eten, want sy tasten nae die rijpsten ende schieten mit die steenen; Sart. I, 4, 48; I, 8, 56; Idinau, 60; Cats, I, 489; Sewel, 379; Nkr. II, 13 Sept. p. 6; enz. enz.; zie vooral Harreb. I, 262 a; III, 206-207. In Zuid-Nederland: Als ge met de heeren kerzen (of krieken) eet, knippen zij met de steenen (of de pitjes); Joos, 136; de Grieken zeggen: plant geen uien met je meerderen of zit aan met je meerderen en sta nuchter van tafel op (Gids, Oct. 1902); hd. mit groszen Herren ist schlecht Kirschen essen; eng. those that eat chearries with great persons shall have their eyes squirted outh with the stones. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |