Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
korf - (mand)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamkorf zn. ‘mand’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenkorf [mand] {co(o)rf, corft 1201-1225} middelnederduits korf, oudsaksisch korvilin (verkleiningsvorm), oudhoogduits korb; hoewel het woord verwant zou kunnen zijn met krib en dan van germ. herkomst zou zijn, is de herkomst < latijn corbem, 4e nv. van corbis [korf] meer waarschijnlijk. De uitdrukking een korf krijgen [afgewezen worden] wortelt in oude volksgebruiken: meisjes stuurden een mand zonder bodem aan een vrijer van wie zij niet gediend waren. Vgl. door de mand vallen. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenkorf znw. m., mnl. corf, curf m. ‘korf, mand’, mnd. korf (os. fogelcorf als bijnaam en korvilīn), ohd. chorb, owfri. raemkoeren ‘een soort viskorven of netten’. Laat-on. korf wordt wel beschouwd als ontl. < mnd. korf (Höfler ANF 47, 1931, 280; Cahen, Bull. Soc. Ling. 27, 81-120). Deze woorden zouden alle < lat. corbis ontleend zijn. Opmerkelijk is echter, dat daarnaast verschillende echte germ. woorden staan, zoals on. kiarf, kerfi ‘bundel, schoof’, nijsl. karfa ‘korf’ en verder de onder krib genoemde woorden. De mogelijkheid van een germaans èn een aan het latijn ontleend woord is dus niet af te wijzen. — Mogelijk is nl. korf overgenomen in het ne. (vooral dial.) als corf (sedert 1483; vgl. Bense 54). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagkorf znw., mnl. corf, curf m. “korf, mand”. = ohd. chorb (nhd. korb), mnd. korf m. (os. fogelcorf als bijnaam en het demin. korvilîn o.) “id.”, (owfri. raemkoeren mv. “een soort vischkorven of -netten”), laat-on. (ontl.) korf v. “id.”. Wsch. uit lat. corbis “id.” ontleend, hoewel men op grond van mhd. krëbe m. “id.” (zie krib), dat met korf zou kunnen ablauten, wel aan germ. oorsprong heeft gedacht. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagkoffer. Of fr. coffre rechtstreeks uit lat. cophinus, gr. kóphinos is ontwikkeld, is niet zeker. Misschien behoort het met gr. kóphinos tot een groep van niet-idg. zwerfwoorden met onderling gelijkend consonantisme die in verschillende talen om de Middell. Zee voorkomen en op een grondwoord wijzen met een bet. als ‘gevlochten vaatwerk’. Zie over deze woorden Marcel Cohen BSL. 27, 1, 81 vlgg., waar ook de onder karaf, kof, kop, korf, kuip genoemde lat. of rom. woorden ter sprake komen. Discussie en verdere bijzonderheden (b.v. over mogelijke herkomst van het grondwoord uit het Polynesisch: Cohen BSL. 28, 2, 48 vlgg.) liggen buiten het bestek van een nederl. etymologicon. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentkorf m., Mnl. en Os. corf + Ohd. korb (Mhd. korp, Nhd. korb), On. korf (Zw. korg, De. kurv): niet ontleend aan Lat. corbis, maar echt Germ. , als blijkt uit zijn verhouding tot kribbe, waarvoor vergel. bord, berd (Hgd. brett). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtkörf (zn.) mand; Vreugmiddelnederlands corf <1201> < Latien corbis. F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollekerb, kerp, zn.: aardappelmand. Mnd. kerve ‘fuik’, Zw. dial. karv ‘korf’. Vgl. Lat. corbis ‘korf’, Ndl. korf, D. Korb. Samenst. zaaikerp, zadkorf ‘strooibak voor kunstmest’. A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haagkerb aardappelmand (Belgisch-Limburg). = mndd. kerve ‘fuik’, zw.dial. karv ‘korf’. Vgl. (met ablaut) lat. corbis ‘korf’ (›› nl. korf) en miers corb ‘wagen’. De germaanse vormen met e en a moeten blijkens de begin -k aan een P-taal ontleend zijn, waar het woord ablaut vertoonde tegenover de lat. en mierse vorm. De grondbetekenis zal ‘vlechtwerk’ geweest zijn en de betekenis ‘wagen’ zal uit ‘wagenzit’ ‹ ‘wagenkorf’ ontstaan zijn. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekkorf (Latijn corbem, 4de nv.?)
P.G.J. van Sterkenburg (2001), Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie, 2e druk, Den Haagkorf. De vol-geestige Werken van S. van Rusting [1712] bevatten de bastaardvloek bij gans korven. In korven mag men een verbastering zien van kruis, dat op enig moment door kruik is vervangen en daarmee de weg effende voor allerlei andere gebruiksvoorwerpen. Als men deze geestelijke lenigheid afwijst, kan men altijd nog als uitgangspunt kiezen dat men kon zweren bij alles uit Gods menselijke nabijheid. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015korf ‘mand’ -> Engels corf ‘mand (verouderd); draagmand voor delfstoffen; viskaar’; Deens kurv ‘mand’ (uit Nederlands of Nederduits); Noors korg, kurv ‘mand’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds korg ‘mand’ (uit Nederlands of Nederduits); Fins kori ‘mand; korf (sport); krat; liftkooi’ <via Zweeds>; Ests korv ‘mand’ (uit Nederlands of Nederduits); Berbice-Nederlands korfu ‘mand’; Sranantongo korfu ‘mand’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamkorf mand 1201-1225 [CG II1 Floyris] <Latijn Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1248. Een korf krijgen,d.w.z. afgewezen worden bij een huwelijksaanzoek of op een examen, in welk laatste geval men ook spreekt van druipen, bakken, zakken, sponsen of stralen; een ketel halen (huzarenterm te Tilburg in gebruik 1869. Eten uit den pot van Egypte,d.i. nog in het ouderlijk huis gevoed worden; voor zijn bestaan onbezorgd zijn, leven uit den korf zonder zorg (Waasch Idiot. 366 a), of zooals men in 't Friesch zegt fen de onbisoarge byt libje, eene herinnering aan den tijd, toen de Israëlieten bij de vleeschpotten van Egypte zaten, zich konden verzadigen met brood (Exod. XVI, 3) en te goed doen aan visch, die zij aldaar om niet aten, aan komkommers, meloenen, uien en knoflook (Num. XI, 5). Vgl. Zeeman, 187; Harreb. I, 175 b; Twee W.B. 121: Zoo stumper, zit nou maar is neer bij de potten van Egypte. Mot je een droppie?; De Arbeid, 15 Oct. 1913, p. 4 k. 1: En dan het pensioen niet te vergeten, waardoor de gemeente-arbeider, die gedurende zijn diensttijd al uit den pot van Egypte heeft gegeten, op zijn levensavond een onbezorgd bestaan kan leiden; Het Volk, 26 Febr. 1914, p. 1 k. 2: Klerikale baantjesjagers, die zeuren, omdat ze niet meer zitten aan de vetpotten van Egypte; Het Volk, 2 Febr. 1914, p. 5 k. 2: Mr. Tymen de Vries, die over de centen beschikte, terwijl Staalman het lef had, trok er gauw tusschen uit, toen hij zag dat het misliep en keerde tot de vleeschpotten terug, terwijl Staalman de affaire voortzette; fri. dat gjit út 'e pot fen Egypte; nd. nog ût de pot fan Aegypten eten, nicht für sich selbst sorgen brauchen. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |