Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
krassen - (een scherp geluid produceren, met een scherp voorwerp schrappen)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamkrassen ww. ‘een scherp geluid produceren, met een scherp voorwerp schrappen’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenkrassen [een scherp geluid geven, inkervingen maken] {cratsen 1420, krassen 1599-1607} < middelhoogduits kratzen, kretzen, klanknabootsend gevormd. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenkrassen 1 ww. ‘vogelgeluid’, eig. ‘geluid van een voorwerp, dat over iets anders krast’, dus een overdrachtelijk gebruik van krassen 2. krassen 2 ww., mnl. crassen (zelden) naast cratsen, cretsen, ook Kiliaen kratsen, kretsen ‘krassen, krabben’ < mhd. kratzen, kretzen, zo ook mnd. kratzen, krassen. De onverschoven vorm tonen mnl. cretten, mnd. kratten ‘krabben’. Verder on. krota ‘met figuren versieren’, nnoorw. krota ‘figuren uitsnijden’, nzw. dial. krota, kråta ‘persen, langzaam werken, houtsnijden’ (vgl. ozw. kratta ‘krabben’). — alb. gërrusë ‘slechtijzer’ (IEW 405). — Zie ook: kreits. Uit mnl. cratsen is als uitdrukking der weverij ontleend me. cracchen (± 1320), vgl. Toll 33. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagkras III znw., sedert de 17. eeuw. Verbaalnomen bij krassen, mnl. (zeldzaam) crassen naast cratsen, gew. cretsen, Kil. kratsen, kretsen “krassen, krabben”. Ofschoon de verschillende vormen als zelfstandig ontstane onomatopoeën kunnen verklaard worden, is ’t waarschijnlijker, dat ze gezamenlijk op mhd. kratzen, kretzen (nnd. kratzen; ohd. chrazzôn) “id.” teruggaan; evenzoo mnd. kratzen, krassen “id.”. Mnl. ook klankwettig cretten (*kratjan) “id.” = mnd. kretten “(tot toorn) prikkelen, lastig vallen”. Met ablaut on. krota “uitbeitelen”. Uit een germ. t-vorm ook it. grattare, fr. gratter “krassen, krabben”. Verwantschap met lit. grándau, grándyti (met nasaleering) “schuren, schaven” is mogelijk. Hoogerop zou de woordfamilie van krabben, kerven verwant kunnen zijn: idg. gere-bh- naast gere-d-; eventueel hierbij ook gere-s-(ier. greim “hapje” enz.; zie kers II). J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentkrassen 2 ono.w. (geluid geven), vergel. Fr. croasser, Lat. crocire, Gr. krṓzein: onomat. krassen 1 o.w. (krabben), Mnl. crassen, cratsen + Ohd. krazzôn (Mhd. en Nhd. kratzen): intens. van *kratten, Mnl. cretten; hoogerop verwant met krabben; onomat. Aan dezen Germ. vorm ontleende het Fr. gratter. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergkrassen (kraste, heeft gekrast), (ook:) 1. krabben op een plaats waar het jeukt, jeuken. Hij begon zijn gat te krassen. Gaapte weer (Cairo 1978b: 32). - 2. jeuk veroorzaken, jeuken. Die muskiet* stak precies op d’r rug! () Nu kraste dat ding, gevaarlijk*! - Jeuk me rug fo me! (Cairo 1978b: 261). - Etym.: S krasi. AN k. = o.m. met iets scherps over een oppervlakte gaan, waarbij ’krassen’ (groetjes) ontstaan, SN krabben* (1). Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekkrassen (Duits kratzen)
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015krassen ‘een scherp geluid geven; inkervingen maken’ -> Deens kradse ‘inkervingen maken’ (uit Nederlands of (Neder- of Hoog-)Duits); Noors krasse ‘krabben, krabbelen, krassen maken’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds kratsa ‘schrapen, schuren, krabben, meeste vuil verwijderen’ (uit Nederlands of Nederduits); Fins rassata ‘met een rasp iets bewerken, schoonmaken’ <via Zweeds>;? Ambons-Maleis karis ‘inkervingen maken’; Sranantongo krasi ‘krabben, jeuken; geil (zijn); jeuk’; Saramakkaans kaási ‘krassen, jeuken’ <via Sranantongo>; Arowaks kharasèng, kharasa ‘inkervingen maken’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamkrassen een scherp geluid geven, inkervingen maken 1420 [MNW] <Duits Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.gred- : grod- ‘kratzen’?, Nur alb. und germ.
Alb. gërrusë, gërresë, krūs(ë) ‘Schabeisen’ (aus dessen Vorstufe stammt lat. grosa ds.), zum dehnstuf. Präs. gërruanj, kruanj, kruj, auch gërruëj, gërüj ‘kratze, schabe’ (aus *grōd-, idg. grēd-); WP. I 607, 651, WH. I 622 f., Wissmann Nom. postverb. 175 f. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |