Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
piet - (naam)Etymologische (standaard)werken
H. Beelen en N. van der Sijs, ‘Woordsprong’, serie in: Onze Taal 2013-2021Gekke henkie, malle pietje en jan salie “Courtois is een houten klaas, die gozer moet in de Efteling gaan staan.” Zo omschreef René van der Gijp in het tv-praatprogramma Voetbal International de Belgische doelman Thibaut Courtois. Waar komt die weinig vleiende typering houten klaas vandaan? Houten klaas verwijst sinds de zeventiende eeuw naar een onhandige minnaar of – meer in het algemeen – een stijve kerel. In de negentiende eeuw opperde de volkskundige Jan ter Gouw dat de uitdrukking teruggaat op het blijspel Jan Claaszoon of de gewaande dienstmaagd van Thomas Asselijn uit 1683. Ter Gouw herinnerde zich ooit een oude kinderprent te hebben gezien met het onderschrift: “Jan Klaassens zit hier droog en stijf, En lacht om Saartje Jans zijn wijf.” Maar daar ligt niet de oorsprong, want houten klaas komt al voor in een woordenboek uit 1675. IJzerenheinig (Holle)bolle gijs Ultieme sukkel J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, LeidenPiet znw. eigennaam is verkort uit Pieter < lat. Petrus. Voor de ontwikkeling van lat. ē > ie vgl. brief. — Overdrachtelijk gebruikt in uitdrukkingen als hij is een hele piet of in Piet Snot, Pietje de Voorste, Pietje de Dood. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagpiet znw. Eigennaam, verkort uit Pieter, mnl. Pieter (ook voor den H. Petrus gebruikt) m. = ohd. Pietar, os. ags. Pêter m. Uit gr.-lat. Petrus. Voor de ê (ie) vgl. brief. Naast de ê- (ie-)vormen in alle taalperioden ook andere, zooals hd.-ndl. Peter, die door telkens zich herhalende ontl. uit resp. aansluiting aan den lat. vorm ontstonden. — ’t Zelfde woord is mnl. Pēter, Pieter, mhd. Pêter m. als muntnaam (nnl. piet(je), als demin. o.; zie nog bij pieterman), bovendien nnl. Piet in Piet Snot e.dgl., in hij is een piet (vgl. Jan in dgl. gevallen). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollepiet 2, in uitdr. zich piet houden ‘zich koest houden, stil zijn’. Wellicht naar de voornaam Piet, vgl. zich jakes houden, zich luikes houden (Stoett). F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdampiet 3 (W), in uitdr. zich piet houden 'zich koest houden, stil zijn'. Wellicht naar de voornaam Piet, vgl. zich jakes houden, zich luikes houden (Stoett). J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, MuiderbergPiet, Piet ruiter (de), kinderspel waarbij de deelnemers de rol van paard en ruiter vervullen en er met een bal wordt gegooid. Piet, Piet ruiter (paard en ruiter). Dit is een team spel dat buitenshuis gespeeld wordt (jongens en meisjes apart). Men heeft er een niet te grote bal voor nodig (Nekrui 36). J. du P. Scholtz (1961), Afrikaanse woorde en uitdrukkinge - eiegoed of erfgoed?, uitgegee deur Edith H. Raidt, in: Tydskrif vir Geesteswetenskappe, pp. 235-290Piet mansnaam. In ’n Piet Verdriet, iemand wat daar altyd treurig, terneergeslae uitsien. Die Ndl. Wdb. XII, 1579, ken alleen Pietje Bedroefd. By Harreb. II, LV, egter ook: Het is een Pietje Verdriet. Thematische woordenboeken
E. Sanders (1997), Borrelwoordenboek: 750 volksnamen voor onze glazen boterham, Den HaagPiet Net als Jan komt ook Piet in verschillende borrelnamen voor. De aanwezigheid van Jan is goed te verklaren, omdat bij deze namen een spelletje wordt gespeeld met janever — een verbastering van jenever. Het gebruik van de mansnaam Piet is minder duidelijk. Voorzover bekend is de enige, duistere, poging tot verklaring te vinden bij P.J. Harrebomée. Bij de uitdrukking hij is pietje voor ‘hij is half zat’, schreef hij in 1874: Men zou den drinkebroer den naam van Pietje gegeven kunnen hebben, omdat dit een algemeene naam is; met meer recht evenwel wordt hij zoo geheeten naar het muntstuk van dien naam, te meer, omdat men voor Pietje ook wel [hij is] Pietje Bedroefd zegt, een naam, waarlijk èn in uitzicht èn in wezenlijkheid volkomen passend. In het begin van de 19de eeuw werd ‘jenever met stroop’ onder Leidse studenten zwarte piet genoemd. Aan het begin van deze eeuw is de borrelnaam pieterjanus gesignaleerd. In Rotterdam werd een borreltje toen een Piet Heintje genoemd. Deze borrelnaam is gelukkig wel te verklaren, want Piet Hein was de naam van een jeneverstokerij, die eerst in Delfshaven en vervolgens in Schiedam was gevestigd. Tot voor kort was er in Rotterdam ook een drankwinkel met die naam. Winkel en stokerij waren zonder twijfel genoemd naar de beroemde admiraal Pieter Pieterszoon Heyn (1577-1629). [Collen 1990:17; Endt 108; Harrebomée 2:181; Herroem 95; Stoett 2:83; WNT XII1 1580] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1032. Dat mag Joost weten,d.w.z. dat mag de drommel, de duivel weten; joost haalje, de duivel haalje. Volgens Veth, Uit Oost en West, 202 vlgg. is Joost de verdietsching van het Chineesche Tshoe-tszé, Japansch Dsoe-si, ook Djoe-si gespeld, eigenlijk een kistje waarin een houten beeldje van Boeddha geplaatst is, vervolgens een voorwerp van vereering; inzonderheid de duivel, die door de Chineezen vereerd wordt. Vgl. Langendijk II, 184: Hij dacht dat 'k Joosje was, de heilig der Chineezen. Vgl. ook ons joosje's thee, fijne Chineesche thee. Op Zuid-Beveland kent men zwart als oosje, de duivel (Taal-en Ltb. IV, 332). In Flakkee noemt men paddestoelen, die elders duivelsbrood heeten, joosjebrood (vgl. Noord en Zuid XXVI, 397). Anderen zien met meer waarschijnlijkheid in Joost niets anders dan een gemeenzamen naam, waarmee de duivel hier werd genoemd, gelijk elders Hein (Heintje Pik); Piet (Zwarte Piet); Hans, enz. 1012. Boven Jan zijn,d.w.z. de moeilijkheden te boven zijn; in Vlaanderen ook: tot welstand gekomen zijn (Schuermans, Bijv. 50 a). In bijna gelijken zin aldaar: Piet boven Jan zijn, weer frisch en gezond zijn als te voren (Schuerm. 447 a). In het land van Waas: Jan uit zijn, in 't kaartspel, slagen genoeg hebben om te winnen, en Jan uit zijn, gewonnen hebben, uit den nood zijn (vgl. Waasch Idiot. 312 b); in Kl. Brab. uit Jan zijn. Hij is Jan boven op, hij is er boven op, hij is boven alles, hij zegepraalt (Schuerm. Bijv. 139 b); in het Antw. Idiot. 288: boven Jan zijn, wanen dat men boven een ander is; elders in Zuid-Nederland uit Jan zijn, boven de vijftig jaar zijn (Volkskunde XI, 160) of uit de Jan zijn (Teirl. II, 93). Ook in Oost-Friesland: hê is bold wër bâven Jan (Ten Doornk. Koolm. I, 139 a), gauw weer klaar, alles te boven; in de Rijn-provincie den is bôven Jan (Eckart, 234). In de 18de eeuw is de uitdr. vrij gewoon; zie o.a. Sara Burgerhart, 143 (ed. Stellwagen); C. Wildsch. III, 212 (ik ben boven Jan); Abr. Blank. I, 228 (beneden Jan zijn); Halma, 234: Iemand jan maaken, faire quelqu'un un jean au jeu, gagner double, dat hij wederom vertaalt door Jan maaken, Jan speelen, dubbeld winnen. Tevens deelt hij mede, dat men in het Fransch onder Jean verstaat een term, de grand triquetrac, comme on le joue en France. On se sert de ce mot quand on a six cases 1819. Hij stond te kijken als Piet Snot,d.w.z. hij stond er bedremmeld, beteuterd te kijken, als ‘een snyer, die zyn naald verloren heeft’, als een poelsnip, als verdomde Louis (Harreb. III, XLII), als Jan Lul (in D.H.L. 4), als Pier Snot (17de eeuw); eig. als een snottige Piet, een snotjongen, een snotolf (Tuinman I, 311). In de 17de eeuw vinden we deze zegswijze in De Wynoegst (anno 1698), 53; vgl. ook Bierh. 1820. Pietje de voorste,hetzelfde als haantje de voorste (no. 751); fri. pytsje-de-foarste. Vgl. C. Wildsch. VI, 66: Zotte gezelschappen, waarin jij altoos pietje de voorste waart. Het is niet noodig voor de verklaring van deze uitdr. te denken aan de driftige natuur van den apostel Petrus Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |