Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
predicaat - (gezegde; loffelijke bijvoeging)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdampredicaat zn. ‘gezegde; loffelijke bijvoeging’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenpredikaat [attribuut, gezegde] {predicaat 1824} < frans prédicat < latijn praedicatum, verl. deelw. van praedicare [beweren, verklaren] (vgl. prediken). Thematische woordenboeken
E.J. Dijksterhuis (1939), Vreemde woorden in de wiskundePraedicaat (< Lat. praedicaüim; < praedicare = vermelden). Lett. Wat van iets gezegd wordt. Math. gebruikt voor termen, die een verband tussen twee dingen uitdrukken, b.v. gelijk aan, groter dan, congruent met. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdampredikaat (loffelijke) bijvoeging 1815 [WNT jonkheer] <Duits predikaat gezegde 1846 [WNT praedicaat] <Frans Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |