Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
zucht - (ziekte, ziekelijke neiging)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamzucht zn. ‘ziekte; begeerte’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenzucht2* [ziekte, ziekelijke neiging] {socht(e), sucht, zocht 1265-1270} oudsaksisch, oudhoogduits, oudengels suht, oudfries sechte, oudnoors sōtt, gotisch sauhts; ablautend naast ziek. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenzucht 2 znw. v., ‘ziekte, sterke begeerteʼ (vgl. waterzucht, eerzucht), mnl. sucht, socht v., os. ohd. suht (nhd. sucht), ofri. seht, oe. suht (éénmaal in uit os.), on. sōtt, got. sauhts < germ. *suhti, verbaalabstr. bij het ww. alleen bewaard als got. siukan. — Zie verder: ziek. De bet. ‘heftig verlangenʼ is ontstaan door associatie met zoeken, misschien door hd. invloed, waar de verhouding sucht: suchen daartoe eerder leiden kan. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagzucht II (ziekte, sterke begeerte; veel in samenstt. als waterzucht, eerzucht), mnl. sucht, socht v. = ohd. suht (nhd. sucht), os. suht, ofri. secht, ags. (eenmaal, uit ’t Os.) suht, on. sôtt, got. saúhts v. “ziekte”. Ablautend met ziek. De bet. “sterke begeerte, streven naar” kwam op, doordat het taalgevoel zucht met zoeken combineerde. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentzucht 3 v. (trek), + Hgd. sucht: is hetz. w. als zucht 2, dat zijn bet. wijzigde omdat men het in verband bracht met zoeken, zocht. zucht 2 v. (ziekte), Mnl. sucht, Os. suht + Ohd. suht (Mhd. id., Nhd. sucht), Ags. suht, Ofri. secht, On. sótt (Zw., De. sot), Go. sauhts: afgel. van den stam van ʼt meerv. imp. van een st. werkw. * zieken = ziek zijn + Ohd. siohhan, Go. siukan (z. ziek). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch3sug s.nw. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergzucht hebben in (had, heeft gehad), zin hebben in. Geen enkele wachtsoldaat in zijn hokje - () - geen enkele adjudant had de man tegengehouden, hij was zomaar de huiskamer binnengestapt. Omdat hij zucht in thee had... (Doelwijt 1972b: 131). - Etym.: AN zucht = o.m. sterke begeerte, vroeger ook gericht op concrete zaken, tegenwoordig echter alleen op iets abstracts (bijv. ’de zucht tot zelfbehoud’). S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunssug II: bep. siekte; verskyn veral in ss. soos geel- en watersug; Ndl. zucht (Mnl. sucht/socht), Hd. sucht, Oeng. suht, Got. sauhts, “siekte”, hou wsk. verb. m. siek(te). Thematische woordenboeken
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendZucht (ziekte), zie Ziek. Ook sucht als trek, begeerte: zucht naar sterken drank, naar eer, enz. behoort hierbij; het volk bracht dit woord echter in verband met zoeken (Hgd. suchen), dus: het zoeken, verlangend naar iets. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamzucht* ziekte, ziekelijke neiging 1240 [Bern.] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.seug- ‘bekümmert, traurig, gekränkt, krank’
Arm. hiucanim ‘sieche hin’; mir. socht m. (*sug-to-) ‘Schweigen, Depression’; WP. II 472 f. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |