Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
adder - (soort gifslang (Vipera berus))Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamadder zn. ‘soort gifslang (Vipera berus)’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenadder* [gifslang] {nadre 1201-1250, adere 1301-1400} de n viel in de doorlopende rede weg doordat men deze aanzag voor de laatste letter van het lidwoord, evenals in engels adder < oudengels nædre, in tegenstelling tot hoogduits Natter, vgl. ook gotisch nadrs; buiten het germ. latijn natrix [(water)slang], oudiers nathir, welsh neidr [(gif)slang]. De uitdrukking een adder aan zijn borst koesteren [weldaden bewijzen aan iem. die ze met ondank vergoedt] is ontleend aan een fabel van Aesopus, die in het middelnl. werd vertaald in de Esopet. Het verhaal gaat over een adder die stijf van de kou door een vrouw wordt verwarmd in haar bed en zijn gastvrouw daarop doodt. De uitdrukking er schuilt een adder onder het gras [er is een verborgen gevaar] is een vertalende ontlening aan Vergilius' Bucolica 3.93 latet anguis in herba. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenadder znw. v. m., mnl. adder, adre v. Door wegval van de n (die als deel van het lidwoord de gevoeld werd bijv. den adder met hiaatbrekende n voor de adder) uit mnl. nadre, os. nadra, ohd. natara, oe. næd(d)re (ne. adder), vgl. nog on. naðr m., naðra v., got. nadrs ‘adder, slang’. — iers nathir ‘slang, waterslang’, lat. natrix ‘waterslang’. — Het woord behoort dus uitsluitend tot de groep lat-kelt-germ. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagadder znw., mnl. adder, adre v. Ontstaan uit mnl. nadre met wegval van de n, doordat deze voor ʼt taalgevoel soms bij ʼt voorafgaande woord hoorde, bijv. in ǝn(n)adre. Evenzoo ndd. en eng. adder. Vgl. aak I. De mnl. vorm (n)âder(e) leeft dial. nog voort: Veluwsch ôr. Nâder(e) = ohd. nâtara (nhd. natter), os. nâdra, ags. næ̂d(d)re v. (eng. adder) “adder, slang”. Mnl. (n)ădre kan hieruit ontstaan zijn (vgl. etter). Minder waarschijnlijk is ʼt, dat het er mee in ablaut staat evenals on. naðr m., naðra v., got. nadrs (m.?) “adder, slang”, die in vocalisme met ier. nathir “slang, waterslang”, lat. natrix “waterslang” overeenstemmen. Wellicht bij den wortel (s)nê- “winden” (vgl. naaien). C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagadder. Voortzetting van mnl. âder ook in antw. aor. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentadder v., Mnl. adre, nadere, Os. nâdra + Ohd. nâtara (Mhd. nâter, Nhd. natter), Ags. nǽdre (Eng. adder), Ofri. niar, On. nađr, Go. nadrs, dus in ’t Nnl., Mnl. en Eng. met aphaerese der n, omdat men ze als de slotletter van een, an opvatte + Lat. natrix = waterslang, Oier. nathir = slang. De Westg. vormen beantwoorden met hun lange a aan Idg. vormen met ê. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwolleaar 2, aaier, zn.: adder. Mnl. nadre, nader, ader(e). De vormen aar en aaier door d-syncope uit ader en adere door metanalyse uit den nadere. Vgl. D. Natter ‘adder’ < Ohd. nât(a)ra, Mhd. nâter(e), Os. nâd(a)ra, Oe. næd(d)re. Zonder n ook Mnd. adder, E. adder. F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdamnadder 1 zn. m.: adder. Deze vorm met n-anlaut is de oorspronkelijke. De Ndl. vorm adder is te verklaren door metanalyse. Mnl. nadre, Os. nadra, Ohd. natara, D. Natter, On. naðr, Got. nadrs. Thematische woordenboeken
M. De Coster (2007), Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef, Antwerpenadder: venijnig of vals persoon. Het beeld komt reeds voor in de Bijbel. In Matteüs 23:33-34 spreekt Jezus tot het volk: ‘Slangen! Adders! Hoe zou u kunnen ontkomen aan de veroordeling van de hel? Luister, ik stuur daarom profeten, wijzen en schriftgeleerden naar u toe, maar sommigen van hen zult u doden en aan het kruis slaan, anderen geselen in uw synagogen of van stad tot stad vervolgen.’ Bij Langendijk komt addersvel voor in de betekenis van ‘boosaardig wijf’. In de joods-christelijke traditie heeft de slang steeds een boosaardig karakter. Het was immers de slang die Adam en Eva op het slechte pad bracht. Ze dokterde nou al een jaar en dat kwam allemaal door dat kleine adder. (Piet Bakker, Ciske de rat, 1941) J. van de Kamp en J. van der Wijk (2006), Koosjer Nederlands: Joodse woorden in de Nederlandse taal, Amsterdam; inclusief ongepubliceerde aanvullingen door de auteursadder [ad’der]: man van aanzien. Vgl. Kisch 1967: 126 | < Jidd. < Hebr. addier N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekadder(tje) (een -- onder het gras) (vert. van Latijn anguis in herba)
H. ter Stege (2004), De betekenis van de Nederlandse (volks)namen van zoogdieren, reptielen en amfibieën, eigen uitgave WaalreAdders ̶ Viperidae Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015adder ‘slang’ -> Negerhollands adder ‘slang’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamadder* slang 1340 [MNW] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen50. Een adder aan zijn borst koesteren,d.w.z. weldaden bewijzen aan iemand, die ze met snooden ondank vergelden zal of, zooals in Gelderland gezegd wordt, luuz potten in eigen kragen (D. Bl. 3, 48). Deze uitdr. is ontleend aan fabel 97 van Aesopus, in het Middelnederlandsch vertaald in den Esopet 10. In het lat. viperam sub ala nutricat. Het is geraên, dat ik uw bedgenootschap vlught', Ook gebruikte men vroeger de synonieme zegswijze: een slang aan (in) zijn' boezem koesteren (stoven, voeden, broeden), soms met de toevoeging die hem het hart zal afsteken. Zie het Ndl. Wdb. III, 231; Harrebomée III, 136 en vgl. Piet Paaltjens in zijn Snikken en Grimlachjes, bl. 40: ‘Ha!’ dus riep hij verwoed, 51. Er schuilt een adder in 't gras,d.w.z. er ligt, onder het voorkomen der onschuld, een boosaardig opzet verborgen; fr. il y a anguille sous roche. De fr. uitdr. beteekent in 't algemeen: daar schuilt iets achter; hd. es ist eine Natter im Grase; eng. there is a snake in the grass. Het is eene vertaling van het lat. latet anguis in herba, dat voorkomt bij Vergilius Ecl. 3, 93, doch aldaar in letterlijken zin; in het mlat. is het reeds eene spreekwijze (Journal, 10). Ook in het Mnl. wordt de zegswijze reeds fig. opgevat in Rose, 13931. Eveneens zeide men er schuilt een slang in 't gras (Vondel) of er schuilt een angel onder, of zooals Halma, 33 citeert: Daar is een angel onder verborgen, il y a quelque venin, ou quelque mal caché làdessous. Huygens, I, 172 spreekt van een aeltje onder 't gras (vgl. fr. anguille). Tuinman I, 1: Daar schuilt een slang onder 't loof. Natuurlijk moet hier onder angel verstaan worden de tong eener slang, zooals ook blijkt uit de in het Ndl. Wdb. II, 451 opgegeven plaats uit J. Luyken, Zed. en St. Gez. 168: Daar 't masker van behaaglykheid een valsen add'ren angel dekte. Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.nē-tr…, nǝ-tr… ‘Schlange, Natter’
Lat. natrix, -icis m. f. ‘Wasserschlange, Penis’ = air. nathir, Gen. nathrach ‘natrix, serpens’; cymr. neidr ‘Schlange’ (*natrī), Pl., nadroedd, corn. nader, mbr. azr, br. aer ds., abret. natrol-ion ‘Basilisken’ (Pl. eines Adj. ‘sich auf die Schlange beziehend’); got. nadrē Gen. Pl., aisl. naðr m., naðra f. ‘Natter’; mit ē ags. nǣddre, as. nādra, ahd. nātara, nātra f. ‘Natter’ (*nē-trā). WP. II 327 f., WH. II 147;wohl als ‘die sich Windende’, zur Wurzel (s)nē-. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |