Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
boodschap - (opdracht)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamboodschap zn. ‘opdracht’ EWN: boodschap zn. 'opdracht' (1200) P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenboodschap* [gekocht artikel, bericht] {bootscap [opdracht, bericht] 1201-1250; als ‘gekocht artikel’ 1866} van bode + achtervoegsel -schap. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenboodschap znw. v., mnl. bōdescap, boodscap, bōdescepe, os. bodskepi (m. o.?), ohd. botascaf, botoscaft v., oe. bodscipe m., on. boðskapr. Met het achtervoegsel -schap gevormd van bod en bode. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagbode znw., mnl. bōde m. = onfr. bodo, ohd. boto (nhd. bote), os. bodo, ofri. ags. boda, on. boði m. “bode”. Germ. * ƀuðan- >*boðan-, bij bieden. - Vgl. beul en boodschap, mnl. boodscap, bōdescap, -scēpe v. “zending, boodschap, tijding” = ohd. botascaf, botoscaft v. (nhd. botschaft), os. bodskepi (m. o.?), ofri. bodiskip o., ags. bodscipe m., on. boðskapr m. “id.”. Deels sluiten deze vormen zich bij bod, deels bij bode aan. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentboodschap v., Mnl. bodescap, Os. bodscepi + Ohd. botoscaft (Nhd. botschaft), Ofri. bodiskip, Ags. bodscipe, On. bodskapr; blijkens de oudere vormen loopen twee afleid. dooreen, een van bod, en een van bode. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2007), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Supplement, Stellenboschboodskap s.nw. Thematische woordenboeken
K. van Dalen-Oskam & M. Mooijaart (2005), Nieuw bijbels lexicon: woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu, uitgebreid met De Nieuwe Bijbelvertaling, AmsterdamDe blijde boodschap (ook met een of twee hoofdletters geschreven), het evangelie; bij uitbreiding, soms in ironie, ook gezegd van ander goed nieuws. Blijde boodschap is de letterlijke vertaling, via Latijn euangelium, van het Grieks euagellion, dat wij ook rechtstreeks als evangelie overgenomen hebben en dat verwijst naar het nieuws van de komst van Christus (zie ook Evangelie). Pas in jongere bijbelvertalingen (maar niet in de NBV) komt de verbinding voor in deze betekenis, maar zij wordt in de zeventiende eeuw al in andere stichtelijke literatuur aangetroffen. In de Statenvertaling (1637) vinden we goede of blijde boodschap ook een enkele maal, bijvoorbeeld in Jesaja 61:1, maar dan in de algemene betekenis van 'goed nieuws'. Voor het goede nieuws van Christus' komst is evangelie er het gewone woord. Tegenwoordig komt men groot nieuws of de goede boodschap tegen in namen voor moderne bijbel- of evangelievertalingen. Leidse vertaling (1899-1912), 1 Tessalonicenzen 2:3-4. Want onze verkondiging had niets te doen met bedriegerij, oneerlijkheid of list. Neen, wij geven de Blijde boodschap juist zóo weer als God, die ons deze taak waardig keurde, haar ons heeft toevertrouwd. T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendBoodschap, oorspr. het bodeschap, d.i. het ambt van bode. Zoo leest men o.a.: „een trompetter werd in boodschap gezonden”. Hieruit ontwikkelde zich de bet. van: opdracht, bericht, bestelling. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015boodschap ‘bericht’ -> Negerhollands boodskap, boskap ‘bericht’; Sranantongo boskopu ‘bericht’; Aucaans bosikopoe ‘bericht’; Arowaks boskopo ‘bericht’ <via Sranantongo>; Surinaams-Javaans boskap ‘bericht’. boodschap ‘gekocht artikel’ -> Sranantongo boskopu ‘gekocht artikel’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamboodschap* bericht 1240 [Bern.] boodschap* behoefte (grote of kleine boodschap) 1804 [WNT] boodschap* gekocht artikel 1866 [WNT] M. De Coster (1999), Woordenboek van Neologismen: 25 jaar taalaanwinsten, Amsterdamboodschap, reclameboodschap op radio of televisie. Ischa Meijer voor, tijdens en na zijn talkshow I.S.C.H.A.: ‘Mijn programma voor u.’ ‘Wilt u kijken, alstublieft?’ ‘Na de broodnodige boodschappen ben ik weer terug.’ (HP/De Tijd, 26/11/93) Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen294. Eene groote (kleine) boodschap doen.Deze uitdrukking, die in kindertaal wil zeggen zijn gevoeg doen, zijn water loozen, beteekent eigenlijk heengaan om eene boodschap te verrichten; vervolgens gebruikt men haar als voorwendsel om zich voor het zooeven genoemde doel te kunnen verwijderen. Een dergelijk schertsend euphemisme vinden wij ook in het middeleeuwsche bloemen lesen, en het 17de-eeuwsche bloemen (cacare), waarmede kan worden vergeleken het eng. to pluck a rose, wateren (Prick, 18); eene groote (of kleine) commissie doen; dit ook in 't Antw. Idiot. 322; Waasch Idiot. 156; Rutten, 45. Zie verder Speenhoff V, 20: En hij zou voor geen millioenen ooit een kleine boodschap doen; Ndl. Wdb. III, 381 en vgl. fr. faire sa grande commission; le grand, le petit tour; fair le gros; hd. das grosze Geschäft verrichten, -abmachen.. 295. Geen boodschap aan iemand (of iets) hebben,d.w.z. iemand niets te zeggen hebben, niets met iemand of iets te maken hebben; in de 17de eeuw voorkomende in P.C. Hooft's Brieven. Zie het Ndl. Wdb. III, 383 en vgl. Landl. 16: 'k Zeg daar hè we ommers toch geen booscap van, wat jij daar nou vraagt; Handelsblad, 17 Maart 1922 (O) p. 2 k. 2: Goed beschouwd hebben wij toch aan Jacob Maris meer boodschap dan aan Pieter Maritz, hoeveel wij ook gevoelen voor de nagedachtenis van dezen Zuid-Afrikaanschen voortrekker; Molema, 52 b: 'k Heb doar gijn boschop, daar heb ik niets te maken, daar ben ik liefst niet; daar valt niets voor mij te verdienen; fri. dou hest hjir gjin boadskip, jij hebt hier niets te maken. Vgl. ook onze zegswijze: oppassen is de boodschap (de zaak, waar het op aankomt; o.a. Kalv., I, 139), in welken zin ‘boodschap’ reeds voorkomt bij Hooft Ged. II, 426; ook in het Oostfri. (Taalgids V, 162). In Zuid-Nederland is blijkens Waasch Idiot, 133; Teirl. 196 en De Bo, 165 a deze laatste zegswijze ook bekend. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |