Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
carnaval - ((feestelijkheden tijdens) de drie dagen voor Aswoensdag)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamcarnaval zn. ‘(feestelijkheden tijdens) de drie dagen voor Aswoensdag’ EWN: carnaval zn. '(feestelijkheden tijdens) de drie dagen voor Aswoensdag' (1653) P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpencarnaval [drie dagen voor vasten] {1673} < frans carnaval < italiaans carnevale [Vastenavond, de tijd van onthouding van vlees], van carnelevare [het vlees wegnemen], van latijn caro (2e nv. carnis) [vlees] (vgl. carnatie) + levare [optillen, opheffen, wegnemen], van levis [licht (van gewicht)]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidencarnaval eerst nnl. < fra. carnaval (16de eeuw) < ital. carnevale. De oude verklaringen uit carne vale ‘vlees vaarwel’ (als uitdrukking in schoolkringen) of uit carrus navalis ‘scheepskar’ (naar volksgebruik in de Rijnstreek) zijn als onjuist bewezen door P. Aebischer, Mélanges Michaëlsson 1952, 1-10, die als oudste vormen in Italië (voor het eerst 965) aanwijst carnelevare, een min of meer kunstmatige uitdrukking, waarnaast ook carnemlaxare voorkomt. Later werd carnelevare in de volksmond vereenvoudigd tot carnevale. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haag† carnaval znw. o. Nnl. uit fr. carnaval (< it. carnevale ‘tijd, dat het vleeseten ophoudt’?). Het eerste deel is de rom. voortzetting van lat. caro, gen. carnis ‘vlees’, het tweede deel wordt verschillend verklaard. Ook in andere talen ontleend. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentcarnaval o., in alle Eur. talen; wellicht uit een Noordfra. car (d.i. char) naval = wagenschip of schip op wielen, een onontbeerlijk bestanddeel van alle lenteoptochten; cf. Mnl. blaue scute, Hgd. narrenschiff. In It., Sp., Roe. onderging het allerlei volksetymologische vervormingen, b.v. It. carnovale, carnelevale, carnelascia. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtcarneval (zn.) carnaval; Nuinederlands carnaval <1653> < Frans carnaval. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekcarnaval (Frans carnaval)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendCarnaval, van ’t Fr. carnaval, dat ontleend schijnt aan ’t It. carnevale, voor carne-levare, en dit uit ’t kerklatijn carnem levare, d.i. het wegnemen van ’t vleesch. Anderen denken aan carro navala: het wagenschip (de „blauwe schuit”, het „narrenschip”), waarop de narren plaats namen en dat in den optocht niet mocht ontbreken. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015carnaval ‘feest voorafgaande aan de vastentijd’ -> Indonesisch karnaval ‘feestviering’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamcarnaval drie dagen voor vasten 1673 [WNT] <Frans Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |