Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
kruid - (klein groen gewas; specerij)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamkruid zn. ‘klein groen gewas; specerij’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenkruid* [gewas] {cruut 1236} oudsaksisch krūd [onkruid], oudhoogduits krūt [groente, kool]; etymologie onbekend. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenkruid znw. o., mnl. cruut o. ‘kruid, gewas, eetbare plant, specerij, geneeskrachtige plant’, os. krūd ‘onkruid’, ohd. chrūt (nhd. kraut) ‘klein bladgewas, groente, kool’, laat-ofri. krūd. — Het is bedenkelijk voor een woord, dat op een zo beperkt gebied voorkomt, aanknopingen in het idg. te zoeken; men vermoedt verwantschap met gr. brúō ‘ontspruiten, kiemen’, maar dit gaat zelf terug op een idg. wt. *gu̯eru- ‘stang, spies’, vgl. av. grava- ‘stok’, lat. veru ‘speer’, got. qairu ‘paal, stekel’ (IEW 479). — In een geval als dit kan men herkomst uit een substraattaal overwegen. — Zie ook: krodde 2. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagkruid znw. o., mnl. cruut (d) o. “kruid, gewas, eetbare plant, geneeskrachtige plant, specerij”, laat-mnl. ook “buskruit”. NB. Nnl. kruit o. is ’t zelfde woord als kruid. = ohd. chrût o. “klein bladgewas, groente, kool” (nhd. kraut), os. krûd o. “onkruid”, laat-ofri. krûd o. (in owfri. busse-kruud “buskruit”). Misschien verwant met gr. brúō “ik zwel” (van planten), brúon “mos, wier, bloemknop, bloesem”, die echter ook anders verklaard kunnen worden. De verdere combinaties: 1. met ier. bir, lat. veru “braadspit”, av. grava- “rietstok, stok”, 2. met lit. gìrė “bosch”, 3. met arm. car “boom” zijn onwsch. Vgl. kruien. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentkruid o., Mnl. cruut, Os. crûd + Ohd. krût (Mhd. krût, Nhd. kraut + Gr. brúon = mos, émbruon: Idg. wrt. ɡru. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtkroed (zn.) gewas; Aajdnederlands krut <1100>. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschkruid s.nw. (gewoonlik in die vorm kruie as mv. of kollektief) Ook soms krui. Thematische woordenboeken
E. Paque (1896), De Vlaamsche volksnamen der planten van België, Fransch-Vlaanderen en Zuid-Nederland, BrusselKruid, o. — Te Perck, Peuthy, Vilvoorde. — Brassica Napus L. var. rapacea; fr. Chou Navet, var. à grosse racine; vulg. Navet; vl. Raap of Koolzaad. — “Onder den naam van Kruid,” zegt M. Vits (Mém. cour. inéd), “verstaat men eigenlijk de bladeren dezer plant. Nochtans zegt men ook: Kruid zaaien, Kruid trekken, Kruid voederen. Als men de knollen alléén wil aanduiden, zegt men Rapen.” Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015kruid ‘gewas’ -> Frans dialect cruau, cruyaulx, krüwǫ, kriǫ ‘slechte grassen (onkruid)’; Negerhollands kruid ‘gewas, onkruid’. kruid ‘specerij’ -> Noors krydder ‘specerij’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds krydda ‘specerij’ (uit Nederlands of Nederduits); Fins ryyti ‘specerij’ <via Zweeds>. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamkruid* gewas 1100 [Willeram] kruid* specerij 1361-1362 [MNW] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.gu̯eru- ‘Stange, Spieß’
Av. grava- ‘Stock, Rohrstab’ (zum Ablaut vgl. lat. genu: got. kniu); WP. I 689. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |