Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
moe - (uitgeput)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdammoe bn. ‘uitgeput’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenmoe*, moede [vermoeid] {moede, mude 1201-1250} oudsaksisch mōthi, oudengels meðe, oudhoogduits muodi, oudnoors mōðr, van dezelfde stam als moeien. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenmoe 2 bnw. verkorting van moede. moede verkort tot moe, bnw., mnl. moede, os. mōthi, ohd. muodi (nhd. müde), oe. mēðe < germ. *mōðia, een afl. van de onder moeien behandelde wortel. Daarnaast staat met het idg. suffix -to on. mōðr. De dialectische vormen behandelen voor wat Zeeland betreft A. Weijnen Taaltuin 8, 1939-40, 159-160 (met kaartje voor de vormen moe, moej, moeg) en voor het hele taalgebied P. J. Meertens ibid. 9, 1940-1, 59-62: in het Westen geen, in het Oosten wel umlaut. De vormen met g zoals muug, meug, moeg vertonen overgang j > g. In het noordholl. heerst het woord loof 2. moe [Aanvullingen De Tollenaere 1969]: zie Ts 85, 239 [1969]. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagmoede, moe bnw., mnl. moede. = ohd. muodi (nhd. müde), os. môthi, ags. mêðe “moe”. Een afl. van de bij moeien besproken basis, met het suffix germ. -ðia-, idg. -tio-. Met het suffix -to- on. môðr “moe”. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagmoede, moe. In zuidndl. diall. komt veel voor een vorm op -χ (antw. muug, leuv. mîχ e.d.), die op een jongere afl. met -ig zal berusten: *Mansion Vla. Acad. 1914, 438 bij Grootaers-Grauls Hass. Dial. 124. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentmoede bijv., Mnl. id., Os. môthi + Ohd. muodi (Mhd. müede, Nhd. müde), Ags. méde, On. módr (De. mod): een oud verl.deelw. van moeien (z.d.w.), dus = zich gemoeid hebbende. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtmeuj (bn.) moe; Aajdnederlands muothi <1100>. F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollemoeg, meug, meig, moei, bn.: moe; lui. Br. muug, mieg. Afrikaans moeg ‘moe’. Moeg < Mnl. moedich afl. van moede ‘moe’. Vgl. D. Müdigkeit. Meig is ontrond. Moei door d-syncope uit Mnl. moede. F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollemuug, muuj, mieg, bn.: moe; beu; dronken. Afrikaans moeg ‘moe’. Muug, gepalataliseerd < moeg < Mnl. moedich afl. van moede ‘moe’. Vgl. D. Müdigkeit. Mieg is ontrond uit muug. G.J. van Wyk (2007), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Supplement, Stellenboschmoeg b.nw. A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haagmoeg, muug moe (Limburg, Brabant, Zuid-Vlaanderen). De g is niet uit een suffix -ig maar ‹ j ‹ d › van moede. muug moe (Oost-Noord-Brabant). = afrikaans moeg ‘id.’. Vgl. onbrab. muuj ‘id.’. Dezelfde verhouding toont ook valk. tièèg ‘taai’ naast nl. taai. Ofwel was de ontwikkeling moede › muuj › muug ofwel is aan moede het suffix -ig toegevoegd. Het mnl. heeft namelijk naast onmoede ‘onvermoeid’ ook: onmoedich. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsmoeg: afgemat, vermoeid; Ndl. moe(de), dial. moeg/meug/muug (v. dVri J NEW), Mnl. moede, Hd. müde, hou verb. m. moei (bv. in: (be)moei, moeilik, moeisaam, moeite, vermoei, ens.), vgl. vRieb se moeycheyt (wsk. uit moei-(ig)heid); vgl. verder Frank (TB 197, 205 No. 57). Thematische woordenboeken
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendMoe, moede, vermoeien, moeite, van den Idg. wt. mo = zich inspannen, zich afmatten. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015moe ‘vermoeid’ -> Negerhollands moe, mu ‘vermoeid; moe worden’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdammoe* vermoeid 1100 [Willeram] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.mō-, mo-lo- ‘sich mühen’
Gr. μῶλος ‘Anstrengung, Mühe’, μωλέω, kret. μωλίω ‘prozessiere’, μῶλυς ‘ermattet’, vielleicht μόλις ‘kaum’ (ο für ω nach μόγις); ἄ-μοτος ‘unermüdlich’; lat. mōlēs f. ‘Last, Masse’, Denom. mōlior, -īrī ‘mit Anstrengung wegschaffen’, mŏlestus ‘verdrießlich, lästig, beschwerlich’ (Analogie zu modestus); got. af-mauiþs ‘ermüdet’, ahd. muoan, mhd. müen, müejen ‘beunruhigen, beschweren’, ndl. moeijen ‘belästigen, bemühen’; ahd. muodi, as. mōði ‘müde’, ags. mēðe ‘müde, betrübt’, aisl. mōðr ‘müde’; lit. pri-si-muolėti ‘sich abmühen’; russ. máj-u, -atь ‘ermüden, plagen’, majá, majetá ‘Plage, harte Anstrengung’, usw. WP. II 301 f., WH. II 101 f., Trautmann 188;wohl zu mē-5. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |