Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
rol - (het rollen; cilindervorming voorwerp)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamrol zn. ‘cilinder; lijst; toneeltekst’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenrol [opgerold stuk] {rol(le), rulle 1280-1290} < frans rôle < latijn rotula, verkleinwoord van rota [wiel, rad, rol]; de betekenisovergang naar acteursrol werd mogelijk doordat in de Oudheid teksten niet in boekvorm maar op rollen werden geschreven. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenrol znw. v., later-mnl. rolle v. m. evenals mnd. rolle, rulle v., laat-mhd. rolle, rulle (nhd. rolle), ne. roll uit het romaans. Vgl. fra. rôle, it. rullo (naast rotolo) < lat. rotula (rotulus) ‘raadje’. — Zie: rollen. — russ. rol, roľ, roľja, vgl. R. v. d. Meulen, Verh. AW Amsterdam 66, 2 (1959) 77. Terwijl rol oorspr. bet. ‘rol, schijf’ krijgt het in de kanselarijtaal de bet. van ‘papierrol’ (vgl. ook laat-mhd. rodel), vervolgens ‘document’. In de 17de eeuw komt ook op de bet. ‘rol van de toneelspeler’, daar deze toen zijn rol uitgeschreven op een papier voor zich had, dat hij tijdens het voordragen oprolde (het eerst bekend 1598 in Amsterdam), vgl. ook fra. rôle. — Het verkleinwoord rolletje > amerik.-eng. rolliche ‘fijn gehakt vlees in darm gerold’ (vgl. J. E. Neumann JEGPh 44, 1945. 275). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagrol znw., later-mnl. rolle v. (m.). Evenals laat-mhd. rolle, rulle (nhd. rolle), mnd. rolle, rulle v. (> laat-on. rolla v., de. rulle, zw. rulla, rulle), eng. roll “rol” (in de verschillende talen met allerlei speciale bett.) uit het Rom.: vgl. fr. rôle, it. rullo (en rotolo) “rol” (< lat. rotula resp. rotulus). — Het ww. rollen, dat bij ons vroeger voorkomt (Maerlant) dan ’t znw., uit ofr. roller (fr. rouler; = it. rullare < lat. rotulâre). Wij zouden ook kunnen uitgaan van een ouderen vorm van ofr. roller, nml. vulgairlat. *rollâre (: rotulâre = panna “pan”: patina) en ontl. uit ’t Vulgairlat.-Rom. aannemen. Vgl. het ww. mhd. rolen (nhd. rollen), mnd. rullen, rollen (de. rulle, zw. rulla), eng. to roll “rollen”. Direct van lat. rotula komen mhd. rodel, rottel m. v., mnd. rōtel(e) v. “papierrol, lijst”. Plantijn vermeldt ook een ndl. rodel. — De bet. “rol in een tooneelstuk” hebben ook fr. rôle, du. rolle v.; ook nog in deze bet. o.a. de. rolle, zw. rol(l), russ. roľ. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentrol 1 v. (cylindervormig voorwerp), gelijk Hgd. rolle, Eng. roll, Fr. rôle, van Lat. rotulum (-us), dimin. van rota = rad (z.d.w.). rol 2 m. (het rollen), verbaalabstr. van rollen, dat denom. is van rol 1 of rechtstreeks uit Ofra. roller = rollen. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch1rol s.nw. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, MuiderbergI. rol (de, -len), (ook, hist.:) syn. van roller* (1): z.a. (ook van 2?). De opzichter moest zorgen voor het schoonmaken van de rollen, den vergaarbak, de afvoerleidingen () Bartelink 50). - Etym.: E roll = o.m. id. AN r. = o.m. cylinder waarmee of waaromheen iets gerold wordt. Oudste vindpl. Herlein 1718: 69. II. rol (de, -len), onderdeel van de pijèpijè*. - Etym.: Het betreffende geluid wordt een aantal malen herhaald, waardoor het als het ware voortrolt. D Rolle bet. bij kanaries (AN) een wijze van zingen. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsrol: s.nw. en ww., silindervormige voorwerp, skyf (wu. papierrol, dokument, lys en sedert 17e eeu toneelspelersrol, ens.); as ww. “draai, wentel, vlug verskyn” (bv. woorde, trane, ens.); Ndl. rol (Mnl. rolle), Hd. rolle, Eng. roll, via Fr. rôle of It. rullo/rotolo uit Lat. rotula, “wieletjie”; v. ’n perd laat rol by Teenstra (Scho TWK/NR 7, 2, p. 21), en rolplek by Pet A 407-8; hierby ww. Ndl./Afr. rol(len), Mnl. rollen (ouer as s.nw.) uit Ofr. roller (Fr. rouler = It. rullare uit Lat. rotulāre, “draai, rol”). Thematische woordenboeken
J. van de Kamp en J. van der Wijk (2006), Koosjer Nederlands: Joodse woorden in de Nederlandse taal, Amsterdam; inclusief ongepubliceerde aanvullingen door de auteursrol (mv.: -len): boekrol, m.n. een van de vijf feestrollen Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker, Esther; (Sf.) lijst, register, d.w.z. van de offertes: hij heeft vanmorgen een mooie rol gemaakt (veel gedoneerd); zie: sjnoderen | < Lat. rotula, verkleinwoord van rota: wiel, rad, rol. — Hij zoekt het ogenblik om weg te willen, een moeilijk ogenblik, want het is zo onvoegzaam onder de Thora-lezing weg te gaan, dat men dan vóór de rol in de Arke terug is, niet weer binnen mag. (SAM. GOUDSMIT, 1930) N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekrol (dat speelt geen --) (vert. van Duits das spielt keine Rolle); (een -- spelen) (vert. van Frans jouer un role)
Ch.F. Haje (1932), Taalschut, schrijf weer Nederlandsch, LeidenRol spelen T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendRol (cylinder) van ’t Lat. rotulus, verkleinw. van rota = rad. Verder naar den vorm van een cylinder ook: papierrol, tooneelrol (eig.: de geschreven tekst, die gesproken wordt; later de te spelen persoon zelf). – Het werkw. rollen is dus eig.: draaien als een rad. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015rol ‘opgerold stuk; lijst’ ->? Duits Rolle ‘opgerold stuk; mangel; wiel; katrol’; Deens rulle ‘opgerold stuk; kledingmangel; deegrol; rolkwast’ (uit Nederlands of Nederduits); Noors rulle ‘opgerold stuk; kledingmangel; deegrol; rolkwast’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds rulle ‘opgerold stuk’ (uit Nederlands of Nederduits); Fins rulla ‘monsterrol, lijst met bemanningsleden’ <via Zweeds>; Russisch rúlja, rólja, rol', rol ‘rol (tabak, van een mangel); fijnsnijdende trommel in een kuip in de papiermakerij; wat in de vorm van een cilinder opgewonden of verpakt is’; Oekraïens rol ‘cilinder, wals, rolhout, mangelrol’ <via Russisch>; Indonesisch rol ‘opgerold voorwerp (film, wc-papier); roller, cilinder’; Ambons-Maleis rol ‘opgerold stuk’; Atjehnees rōy ‘rol, lineaal, lijn’; Jakartaans-Maleis rol ‘filmrol, papieren rol’; Javaans rol ‘opgerold stuk; politierol’; Madoerees ērrol ‘lijst van de aangebrachte zaken (bij een rechtbank)’; Menadonees rol ‘opgerold stuk’; Minangkabaus rol, ron ‘touw voorzien van inkt om lijnen op hout aan te brengen’; Soendanees ĕrol, rol ‘rol stof; politierol’; Creools-Portugees (Ceylon) rol ‘opgerold stuk; lijst’; Papiaments ròl (ouder: rol) ‘opgerold iets; haarroller’; Sranantongo lolo (ouder: rollo) ‘opgerold stuk’; Surinaams-Javaans lolo, rol ‘opgerold stuk’ <via Sranantongo>. rol ‘toneelrol’ -> Indonesisch rol ‘toneelrol’; Jakartaans-Maleis rol ‘rol in voorstelling’; Madoerees rol ‘toneelrol’; Menadonees rol ‘toneelrol’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamrol opgerold stuk 1280-1290 [CG I] <Frans Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1947. Aan den rol zijn (of gaan),aan den zwier, den draai zijn of gaan; pierewaaien; zie no. 483 en 493, en vgl. V. Lennep. K. Zev. I 28: Wanneer hij eens - zoo men 't heet - aan de rol ging, dan rolde hij ook zoo lang door, tot hij niet meer rollen kon. Zie verder Ndl. Wdb. XVIII, 935; 950; V. Ginneken I, 513: gerol, gefuif, en vgl. 17de eeuw op de rul komen, zijn; Boekenoogen, 862: An de rul zijn, aan den rol, aan den zwier zijn. 1949. De rollen omkeeren,d.w.z. ‘de rollen in een tooneelspel verwisselen, die van den eenen speler aan den anderen opdragen, en omgekeerd. Veelal figuurlijk genomen voor: de onderlinge verhouding tusschen twee of meer personen zoodanig veranderen, dat de een in de plaats van den ander treedt’; zie het Ndl. Wdb. X, 310; XIII, 920; M. de Br. 201 en vgl. fr. changer, intervertir les rôles; hd. die Rollen tauschen. 1950. Op rolletjes gaan,d.w.z. uitstekend, voorspoedig gaan. Vgl. (als) gesmeerd gaan Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |